Rozen worden al sinds duizenden jaren geteeld om hun schoonheid en geur, en in de oudheid gebeurde dat in China en Afrika, door de Grieken, Romeinen en Egyptenaren.
In de Nederlanden is het kweken van rozen gedocumenteerd vanaf de tweede helft van de zestiende eeuw. Over export van rozen naar Engeland bestaat geschreven materiaal; volgens een Frans reisverslag werden ze geteeld in de formele tuinen van de paleizen die in de zeventiende eeuw door de Oranjes werden gebouwd, zoals paleis Honselaarsdijk.
De editie uit 1608 van het Cruydtboek van Rembert Dodoens maakt melding van tien verschillende soorten rozen, vijf tamme en vijf wilde. De kruidkundigen Mathias de Lobel en Carolus Clusius voegden aan deze lijst nog tientallen andere toe. Achttiende-eeuwse catalogi van Nederlandse rozenkwekers laten onafzienbare lijsten van varianten zien. Een catalogus van de Franse kweker Narcisse Desportes uit 1829 bevat 2562 verschillende soorten rozen.